Dit wordt mijn laatste reis, dacht hij
ik vaar wel uit, maar keer niet weer
want alles is hier als vanoudsen jong zijn lukt mij ook niet meer.
De kerk, het plein, de uitgezakte gevels
vol chagrijn, ik ga ze nu vergeten.
Eén koers nog wil ik varen, recht vooruit,
geen omweg door het leven, ’t gegist bestekheeft lang genoeg geduurd en
niemand die zal wenen.
De zee loopt leeg, aan ’t einde
moet ik zijn, daar wacht mijn laatste storm met hem raas ik mijn woede uit
en daarna blijft het stil.